Sonnet 66: Dit Alles Moe Roep Ik Den Kalmen Dood –

Dit alles moe roep ik den kalmen dood – beed’laar die snakt naar het beloofde loon – om luiden opschik was ik nooit in nood en ’t schandelijk misplaatste eerbetoon en diepste trouw verloochend achteloos en maagdlijkheid die ruw werd verhoereerd en slap gezag dat kracht maakt krachteloos en de volmaaktheid die valsch werd onteerd en kunst tot een stom zwijgen gedicteerd en dwaasheid die bekwaamheid leeren moet en ’t simp’le waar tot simpelheid gekeerd en kaptein Kwaad die knecht gevang’ne Goed. Dit alles moet ging ik liefst hiervan heen liet ik, eens dood, mijn liefste niet alleen.